Schrijvers van essays en informatieve artikelen moedig ik altijd aan om ‘vanuit’ henzelf te schrijven, om hun eigen kennis en ervaring als uitgangspunt te nemen voor wat ze willen vertellen.
Schrijven vanuit jezelf voorkomt namelijk dat je gaat schrijven vanuit een alwetend perspectief – en bij non-fictie is niets zo vervelend als dat (bij fictie trouwens ook, maar dat is een ander verhaal).
Een alwetende verteller weet immers alles en kan alleen spreken als een dominee, of beter, als god zelf. Heden, verleden en toekomst vallen bij de alwetende verteller samen, wat de kans op verhalen vol spanning bepaald niet verhoogt en de kans op identificatie in elk geval flink verlaagt.
De gemakkelijkste manier om vanuit jezelf te schrijven, is om ‘ik’ te schrijven. Tegelijkertijd is ‘ik’ schrijven ook enorm moeilijk. Waarom? Omdat de valkuilen voor het oprapen liggen. Ik noem er drie.
Valkuil 1: het ‘ik’ is te particulier
Als je niet gewend bent om vanuit ‘ik’ te schrijven, vergeet je snel het ‘ik’ te stileren tot een publiek personage. Anders gezegd: over jouw ‘ik’ vermeld je alleen zaken die dienstbaar zijn aan je verhaal.
Hoe relevant is het dat je vanochtend brintapap hebt gegeten? Heel relevant als je essay gaat over de vele verwerkingswijzen van tarwe, of over ochtendhumeuren, of over rituelen in het dagelijks leven.
Diezelfde mededeling kan, gegeven dezelfde onderwerpen, ook heel irrelevant zijn. Waarom? Omdat alles afhangt van de congruentie tussen het ‘ik’ en het hoofdonderwerp van de tekst.
Omdat je de lezer moet overtuigen van het feit dat jij niet anders kán dan deze feiten openbaar maken, omdat ze essentieel zijn voor jouw verhaal. Als die noodzaak er niet is, dan wordt jouw ‘ik’ een dagboek-‘ik’ – en zo iemand schrijft niet voor publicatie.
[Daar komt bij dat het dagboek-ik vaak veel zaken als vanzelfsprekend veronderstelt. Dat maakt zo’n tekst voor een lezer ontoegankelijk en meestal onaantrekkelijk.]
Valkuil 2: het is ‘ik’ is te onpersoonlijk
Niets persoonlijkers dan ‘ik’, zou je zeggen. Maar je ‘ik’ blijft erg aan de oppervlakte als die alleen maar kijkt, denkt, luistert, handelt. Een echte persoon doet meer dan dat!
Je moet je ‘ik’ dus stileren tot een personage: de ‘ik’ moet meedoen met de gebeurtenissen en niet alleen maar als een toeschouwer de handeling beschrijven. Laat de ‘ik’ leven! Zich ontwikkelen! Versteld staan! Een blauwtje lopen?
Voor de lezer is het ook geruststellend als de ‘ik’ zich van zijn slechte kanten laat zien. ‘Ik’ is, hoewel gestileerd, een complex persoon, net als personages in een roman dat zijn. Of zoals in de columns van Sylvia Witteman. Je moet eens nagaan wat je over haar denkt te weten doordat je haar columns hebt gelezen. Dat is véél (en bovendien behoorlijk geloofwaardig, wat weer iets anders is dan waar).
Valkuil 3: de ‘ik’ wil alleen maar zichzelf rechtvaardigen
‘Ik’ kan ook heel saai zijn, zeker als ‘ik’ alleen maar loop te verkondigen hoe goed de ‘ik’ allerlei kwesties in de wereld allemaal beschouwt.
‘Ik’ wordt dan een narcist, een alwetende verteller die zich heeft vermomd als een persoon, en die eigenlijk alleen maar zijn of haar perspectief aan de wereld wil opdringen. Zonder reflectie, zonder zelfspot, zonder relativering.
Zo’n eendimensionale ‘ik’ verveelt al snel.
Hoe moet het dan wel?
Het is best makkelijk om te beschrijven hoe je vooral niet als een ‘ik’ moet schrijven, maar hoe moet het dan wel?
Het vervelende is dat elke schrijver dat voor zichzelf moet uitzoeken: het gaat hier om het vinden van een hoogstpersoonlijke stilering die per auteur en ook nog eens per tekst zal verschillen. Veel lezen, veel oefenen, veel proberen. Iets anders zit er niet op!
Sommige schrijvers tarten alle tips
En dan nog: er zijn schrijvers die alle schrijfwetten tarten en iets schrijven dat subliem is. Zo subliem dat deze tips-schrijfster haar hoofd onder de dekens stopte en dacht: hoe kan ik ook zo hoogmoedig zijn geweest om iets over het gebruik van ‘ik’ te schrijven?
Deze gemoedstoestand overviel me tijdens het lezen van Spel en tijdverdrijf (A Sport and a Pastime) van James Salter. Deze roman beschrijft de wellustige en tegelijkertijd landerige relatie tussen twee jonge mensen, beschreven vanuit een ‘ik’ die alle fysische wetten tart. Deze ik heeft de twee personen bij elkaar gebracht, en sindsdien lijkt hij bij al hun intieme ontmoetingen aanwezig – en ook weer niet.
Een fragmentje: “Dean voor de wastafel, terwijl hij zich scheert. Zoals hij daar staat, halfnaakt, lijkt hij erg mager. Hij heeft benige schouders. Ik probeer details te bedenken. Smalle, witte voeten. Ik probeer hem werkelijk te maken, de lieveling van zijn vaders vrienden. Hij logeerde bij hen. Hij reed in hun auto’s.
[na een beschrijving van de badkamer]. Ik zit geheel gekleed te wachten in de kamer ernaast. Hij inspecteert zichzelf haastig in de spiegel.
‘Ben je klaar’, vraagt hij onschuldig.”
Deze ‘ik’ is vriend, schrijver en ook een spook want hij kan dwars door muren heen kijken. En hoewel je als lezer soms niet begrijpt wat deze ik nu weer doet, accepteer je hem als je reisleider in de relatie tussen de twee jonge mensen. Subliem! Dat zei ik al.
Heb je over deze kwestie een vraag? Je kunt me gerust mailen.
Meer lezen?
Nuchter en onverantwoord schrijven