Een essay over essayeren
Manon Uphoff bracht haar jeugd door boven speciaalzaak Het Babyparadijs, dat ligt op de hoek van de Damstraat in Utrecht. Op de andere hoek, op de kruising met de Kanaalstraat, staat de uitstalling van groentewinkel Svetlana, een van de zeventien groentewinkels in Lombok.
Daar, bij die uitstalling inspecteer ik het aanbod met mijn handen. Ik ruik aan een roze vrucht met grove poriën. De man naast me, de sigaret in zijn hand verklaart zijn bruine tanden, vraagt bars: ‘Naam!’
Ik kijk opzij: ‘Mijn naam?’
Hij herhaalt: ‘Naam!’
Hoe kunnen mensen elkaar toch verstaan? Door concentratie, denk ik, gecombineerd met de bereidheid je laten te doordringen van andermans geuren en woorden.
‘Ah, een grapefruit.’
‘Grapefruit’, herhaalt de man, haast vrolijk nu, alsof hij mijn vriend is. Grapefruit.
Pessoa, bij stem van Alberto Caeiro, vroeg zich af waarom we op dagen van volmaakt en zeer scherp licht schoonheid toekennen aan de dingen, maar het zit anders: we geven woorden aan de dingen waarna ze in al hun schoonheid voor ons gaan bestaan.
Bestaan de dingen pas echt als je ze beschrijft? Deze vraag opent een ruimte, tussen de roze vrucht, de man en mijzelf, een driedimensionaal veld dat reikt tot ver voorbij het kruispunt van Damstraat en Kanaalstraat, voorbij Vis van Vos van weduwe Vos die onder een andere naam figureert in de vroege verhalen van Uphoff, en zelfs voorbij het Babyparadijs.
In die ruimte zweeft een soppige madeleine en ook die ene korrel zand van William Blake – to see a world in a grain of sand – and a heaven in a wild flower, Leibniz’ eenzame monade, herinneringen, spullen, namen en flarden tekst, een muziekje soms, die laten voelen hoe betekenisvol het leven is. Hoe binnen- en buitenwereld, morgen en gisteren, grote namen en kleine luiden, jij en ik met elkaar verweven zijn. In deze ruimte begint voor velen een of andere vorm van religie, maar bij mij roept die ruimte om iets anders dat minstens even noodzakelijk is: essayistiek.
Een essay is een morele daad: je bepaalt je positie in de ruimte door jezelf vragen te stellen, zonder de pretentie dat je het hele veld kunt overzien. Die vragen stel je in het volle bewustzijn dat je ook maar een miezer bent, een stofje in het universum met zowel een beperkte blik als met het recht om alles te bevragen, met elkaar in verband te brengen, te onderzoeken, te formuleren.
Een schrijver die zichzelf ooit tot de allergrootste had verklaard, meende dat schrijven neerkomt op het vergroten van het raadsel. Paradoxaal genoeg schreef hij zelf romans die dik beboterd zijn met symboliek, een soort cryptogrammen die beloven dat hun oplossing binnen handbereik is.
Wat ik wil bereiken in essays is juist onverbloemde helderheid. Door nieuwe formuleringen creëer je een uitsnede uit de ruimte die nog nooit gezien is, een nieuwe blik vanuit de persoon van de essayist. ‘An essay is a warm body’, schrijft Cynthia Ozick, anders dan journalistiek: ‘An article is often gossip. An essay is reflection and insight. An article often has the temporary advantage of social heat — what’s hot out there right now. An essay’s heat is interior.’
Helderheid kan warm zijn, gepassioneerd, gelaagd, wild, intiem zelfs, maar ook glad en strak als een late Mondriaan. In een essay neemt de schrijver verantwoordelijkheid voor juist die ene specifieke assemblage van elementen die slechts door één persoon kan worden geformuleerd en waardoor je kunt zeggen, ik citeer hier de dichter Lamia Makkadam: je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf.
Deze visie schept ook verplichtingen. Eén ervan is om je waarnemingsvermogen te vergroten. Een essayist moet zoveel mogelijk lezen, ervaren, gevoelig worden voor alle mogelijk dimensies van het leven. Je persoonlijke blik moet zo ruim mogelijk worden, met zoveel mogelijk stemmen gevuld. Zo kan de schrijver gaan leven in een rijkgevulde arriére boutique, een achterkamertje zoals Montaigne het noemt, waar je tot jezelf kunt komen en je persoonlijke ervaringen serieus kunt nemen.
Die puur persoonlijke uitsnede uit die ruimte met oneindige dimensies in betekenis en tijd, vind je ook terug in poëzie. De beste essayistiek en de mooiste poëzie verkeren steevast in elkaars nabijheid. Er is één groot verschil: waar dichters een universum scheppen waarin het kunstwerk een multi-interpretabel doel op zichzelf is, heeft de essayist in mij met haar onverbloemd streven naar helderheid een ander doel. Ik wil iederéén dezelfde uitsnede, dezelfde visie, laten ervaren. De lezer zit als het ware ingebakken in het essay. Ik moet dan alweer aan Montaigne denken. Hij ging essayeren toen zijn beste vriend gestorven was aan de pest. Nu hij hem niet meer kon schrijven, schreef hij maar aan iedereen.
De beste essays zijn preek noch propaganda noch pure retoriek. Lezers ervaren juist bij essays hun eigen individualiteit. Ze zien zich geconfronteerd met de hoogst gearticuleerde waarachtige, individualiteit van de schrijver, van haar blik. Daarom laten de beste essays je mijmeren, dromen, opveren: je moet reageren omdat je geraakt wordt door juist dit perspectief op dat oneindige veld. En je weet dat je dat perspectief kunt vertrouwen (ik denk dat het concept ‘onbetrouwbare verteller’ door weinig essayisten succesvol beoefend wordt).
Dat betrouwbare perspectief moet wel ontwikkeld worden, veroverd, bewerkt, gestileerd. Soms weet je dat er een belangwekkend essay schuilt in een fragment. Je hebt een begin gemaakt, maar je weet nog niet waar dat fragment over gaat. Zoals in het bovenstaande. Iets met een grapefruit, een Turkse groentewinkel en een rokende man. Misschien gaat het essay over vrouwen in de openbare ruimte. Misschien gaat het over het verschil tussen woorden en namen. Het is zelfs denkbaar dat dit essay uiteindelijk zal gaan over vriendschap, of over het verband tussen fictie en doorleefde ervaring.
Misschien moet ik dit fragment langszij bekijken om te zien dat het eigenlijk gaat over de fragiliteit van het essayistische ik, het ik dat de noodzaak tot formuleren tot hoogste goed verheven heeft. Ik besta pas als ik de wereld zoals die zich aan mij voordoet heb beschreven.
*De titel is een variatie op het citaat van Lamia Makkadam.
Tanny